woensdag 22 december 2021

Pros en cons van een creatieve geest

Bestaan geesten wel of niet? Wetenschapsjournalist Stephen Kelly komt, in een artikel in BBC Science Focus, tot de conclusie van ‘absoluut niet’. Niet echt  verrassend natuurlijk, in een dergelijk tijdschrift. Kelly verbaast zich over de goedgelovigheid van mensen, maar legt (enigszins kort door de bocht) uit hoe dat komt en waar het toe kan leiden. Hij baseert zich op diverse onderzoeken en enquêtes uit de periode 1990-2016. 
 
Volgens Kelly bestaan geesten dus niet, maar 45 procent van de Amerikanen denkt van wel. En Britten zouden eerder in spoken geloven, dan in het bestaan van God. Hoe komt dat? Volgens een professor met de toepasselijke naam Wiseman zou dat twee oorzaken kunnen hebben: 1. persoonlijke ervaring – veel mensen bijvoorbeeld claimen een paranormale ervaring na het verlies van een geliefde, 2. de populaire media. Hoewel je de meeste ervaringen tegenwoordig gemakkelijk kunt wegrationaliseren. Dubbelbelichte foto’s bijvoorbeeld, die zie je niet zo vaak meer. Dit soort geesten zijn verdwenen met de komst van de telefooncamera’s.
 
Mensen hebben een open, fantasierijke, creatieve geest, aldus Wiseman. En we beelden ons graag een wereld in die geen pijn of lijden kent, en waar onze geliefden nog steeds met ons zijn. We zoeken altijd naar patronen en modellen. Die zijn er wel vaak, maar soms schieten we door. Dan zien we patronen die er niet zijn. Dat is de prijs die we betalen voor deze creativiteit, waaraan Wiseman ook het geloof in geesten linkt. De meeste psychologische eigenschappen zijn bij iedereen hetzelfde, maar sommige zijn meer specifiek voor bepaalde mensen. Als je bijvoorbeeld al geneigd bent om menselijke eigenschappen toe te schrijven aan dieren of objecten (antropomorfiseren), zul je ook eerder in spoken en geesten geloven. Personen met een dergelijke psychologische fantasie zijn heel ruimdenkend en creatief, volgens Wiseman, en kunnen ook helemaal opgaan in een toneelstuk of film. 

Maar tegelijk zijn ze ook meer vatbaar voor manipulatie. Als deze mensen op de juiste wijze worden voorbereid en in de week gelegd, zullen ze waarschijnlijk eerder in paranormale zaken geloven. De introductie van een prikkel beïnvloed een volgende prikkel. Zo nam een onderzoeker twee groepen mensen mee naar een voormalige bioscoop. Aan groep 1 werd verteld dat het om een architectuur rondleiding ging. Zij verwachten dan ook geen onregelmatigheden of iets abnormaals. Maar groep 2 kreeg te horen dat het hier spookte, en zie daar, sommige mensen in de groep begonnen dingen te ervaren. Dubbelzinnigheid, vaagheid en suggestie kan je observatie en ervaring beïnvloeden. Goochelaars en helderzienden maken hier ook flink gebruik van.

Professor Wiseman blijft wel optimistisch, er zijn hier voor- en nadelen. Maar je kunt het een niet zonder het andere hebben. De enorme energie van het menselijk geloof, en de capaciteit om de ervaring van realiteit te kleuren en vormen, laat ons vaak laat geloven in dwaze of sinistere zaken. Maar het kan bijvoorbeeld ook leiden tot grote wetenschappelijke vorderingen, zoals iemand op de maan zetten. Dat leek ooit zo goed als onmogelijk. Maar het vermogen om sterk in iets te geloven, ook al is het bewijs minimaal, stelt ons in staat  verbazingwekkende dingen te doen.

Ik vind het artikel van Stephen Kelly een beetje oppervlakkig, maar interessant genoeg omdat hij de menselijke neiging om te geloven en de realiteit te (ver)vormen ook koppelt aan sinistere zaken als complottheorieën. Een zeer actueel onderwerp, waar hij helaas niet verder op ingaat.

In het Bardo Thödol wordt ook een beroep gedaan op de menselijke verbeeldingskracht, die is van groot belang. Je moet vooral spelen met je fantasie en creativiteit, dingen visualiseren waarvan je eigenlijk vermoed dat ze niet bestaan. Door je waarneming heenkijken en abstract denken.Zo kun je een situatie kneden en omvormen, en je positie in de bardo (of je toekomstige wedergeboorte) verbeteren.

 

Bron: 
Stephen Kelly: Do ghosts exist? 
BBC Science Focus, november 2021

zondag 21 november 2021

Celactiviteit na de dood

De menselijke angst om voortijdig dood verklaard te worden is van alle tijden. Je zult maar levend begraven worden, of een snijgrage arts naast je sterfbed hebben, die jouw organen het liefst zo vers mogelijk gedoneerd ziet. Het is dus zeer belangrijk dat er nauwkeurig bepaald wordt of iemand echt dood is. Wanneer is dat het geval? Helaas wordt er over deze complexe vraag nog steeds gediscussieerd, dat is niet zo geruststellend. Biologisch gezien is sterven niet een duidelijk ‘moment’, maar een proces van uren. Tijdens dit proces sterven de verschillende organen en weefsels langzamerhand en op verschillende momenten af. Ga jij dan nog bewust iets meemaken van die snijactiviteiten? 

In Trouw las ik een artikel van Monique Siemsen over een verrassend onderzoek van de universiteit van Chicago, waarbij hersenweefsel bestudeerd werd. Door dit weefsel (dat tijdens chirurgie verwijderd was) zuurstof te onthouden, werd het sterven nagebootst.  De neurologen ontdekten dat er door sommige hersencellen ruim na de dood grote activiteit vertoond werd. In de zogenaamde gliacellen kwam tachtig procent van de genen pas na het sterven op gang, met een verhoogde activiteit na het afsterven van het weefsel. Ongeveer vierentwintig uur na de dood bereikte deze celactiviteit een hoogtepunt, daarna nam het weer af. Volgens de neuroloog die het onderzoek leidde, Jeffrey Loeb, is het logisch dat niet alle cellen tegelijkertijd stoppen met werken als we gestorven zijn. Zij wachten op een signaal, meestal houden ze ermee op als onze lichaamstemperatuur daalt.

Als onze cellen inactief zijn, dan zijn we dood. Dat is duidelijk. Maar wat als onze cellen nog doorwerken, ver na onze officiële dood? Betekent dat dat we eigenlijk nog een beetje leven? Loeb vindt van niet. Hij legt uit dat de gliacellen een soort facilitaire dienst van het brein vormen, het zijn de verzorgers van de neuronen. Dit zijn de hersencellen die ons tot de mens maken, die we denken te zijn. De neuronen zorgen ervoor dat we gedachten kunnen vormen en handelingen kunnen plegen. Een gliacel heeft dus een totaal andere functie dan een neuron. Een glicacel, hoe actief die ook is, maakt geen deel uit van ons bewustzijn. Voor er sprake is van bewustzijn, moeten er neuronen aan te pas komen. Maar je weet het maar nooit natuurlijk, zegt Loeb, want het tegendeel is nog niet aangetoond. Voorlopig gaat hij er ervan uit dat ons bewustzijn, ons mens-zijn, niets te maken heeft met de gliacellen.

Maar waarom verkeerden de gliacellen dan in een verhoogde staat van activiteit na het intreden van de dood? Als het lichaam afkoelt, zouden de cellen toch juist  het signaal moeten krijgen hun werk te staken? Dat gliacellen op dat moment juist actiever worden, heeft alles te maken met de speciale functie van deze hersencellen. Hoe meer schade aan de neuronen, hoe harder de gliacellen moeten werken. In het geval van hersendood (bijvoorbeeld door zuurstofgebrek) is de schade enorm, en is er veel extra werk voor de gliacellen. Dat het functioneren van de neuronen misschien niet eens meer mogelijk is, maakt voor de gliacel niets uit. Hij werkt door, ook als de schade aan het brein onomkeerbaar is. Gliacellen zouden nog dagen of weken actief kunnen blijven, als de temperatuur gunstig is en ze geen duidelijk signaal krijgen.

Kortom, ook dit onderzoek bewijst dat doodgaan geen moment is, maar een proces. Grote hoeveelheden cellen in je lichaam zijn nog levend, maar volgens de wetenschappers zijn je gedachten en gevoelens dood. Dus snijden maar. En ook al is dit de Trouw, een niet-fysiek bewustzijn of ziel komt hier niet ter sprake, want dat is al helemaal niet wetenschappelijk.
 

Het artikel in Trouw vind je HIER.

dinsdag 2 november 2021

Het vagevuur als leefnet

Vandaag is het Allerzielen, volgens Wikipedia 'een dag om speciaal te bidden voor alle zielen die nog niet in de hemel zijn, maar in het vagevuur.' In Het boek Henry kwam ik een passage tegen die leuk aansluit bij mijn vorige blogpost over voorouderverering. 
 
Het boek Henry is het tweede deel van de meeslepende trilogie, geschreven door Hilary Mantel, over de Britse staatsman Thomas Cromwell (1485-1540). Hij was, ondanks zijn lage komaf, de belangrijkste raadsheer van koning Henry VIII tijdens de Engelse reformatie (een periode van grote politieke onrust). Henry had afstand genomen van Rome en zichzelf uitgeroepen tot hoofd van de Anglicaanse kerk, omdat de paus zijn eerste huwelijk niet wilde ontbinden. In de boeken van Hilary Mantel (1952) worden vooral de innerlijke conflicten van haar personages tot leven gewekt. Zij is gefascineerd door de raakvlakken tussen psychologie en het bovennatuurlijke. Op haar zevende had ze een spiritueel visioen in de tuin.
 

Op bladzijde 128 van Het boek Henry is het avond, en buiten dwarrelen er sneeuwvlokken naar beneden. Een geschikt moment voor overpeinzing. Cromwells zoon Gregory vraagt zich af:  ‘Waar wonen de doden tegenwoordig? Hebben we nu een vagevuur of niet? Ze zeggen dat het geen zin heeft om voor de lijdende zielen te bidden. We kunnen ze er niet uit bidden, zoals vroeger.’ Hij vindt het heel erg dat hij niet (meer) voor zijn moeder kan bidden. Dat ze tegen hem zeggen dat hij zijn adem verspilt omdat toch niemand hem hoort. Cromwell weet het ook niet. Hij heeft al meerdere gezinsleden verloren, en toen ze stierven had hij alles gedaan volgens de gebruiken van die tijd, dus inclusief offergaven en missen. Maar nu ligt het heel gevoelig, de koning staat zelfs geen preek over het vagevuur toe. Gregory moet dus maar eens bij de aartsbisschop informeren.

Leerstellingen komen en gaan (in 2007 nog werd ineens het bestaan van een andere zielenplaats, het zogenaamde voorgeborchte of limbo, door de Rooms-Katholieke Kerk ontkend), maar het plotselinge wegvallen van het vagevuur als tussentoestand zal bij de gemiddelde gelovige voor vraagtekens zorgen. In Mantels boek volgen wij de gedachtegang van Cromwell:

“Stel je voor hoe stil het er nu is, op die plek die geen plek is, in die wachtkamer van God waar elk uur duizend jaar duurt. Vroeger stelde je je de zielen voor in een geweldig groot net, een door God gesponnen web, waar ze veilig werden bewaard tot ze werden toegelaten tot Zijn schittering. Maar als het net wordt doorgesneden, het web verbroken, tuimelen ze dan in een ijskoud niets, vallen ze elk jaar verder weg in de leemte, totdat alle sporen zijn uitgewist?”

En op dezelfde bladzijde nog zo’n prachtig, typisch Mantel-moment (als Cromwell naar pauwenveren kijkt): “In hun weerkaatsing spreken de pauwenogen tot hem. Vergeet ons niet. Bij de wisseling van het jaar zijn we er: een fluistering, een zucht, een vederstreling bij je vandaan.”  In de boeken van Hilary Mantel zijn schimmen en geesten nooit ver weg. Terloops worden ze gesignaleerd. In boek drie van de trilogie bijvoorbeeld, ziet Thomas Cromwell de geest van Thomas Moore in de Tower.

Thomas More (1478-1535), de beroemde humanist en geleerde vriend van Erasmus, staat bekend als een wijs en fijnzinnig mens. Hij schreef Utopia, waarin hij ondermeer pleit tegen doodstraf en voor godsdienstvrijheid. Maar zelf, als gehaaide en keiharde minister, liet hij mensen vervolgen, martelen en verbranden omwille van hun religie. Zo veroordeelde hij o.a. John Frith, vertaler van een Lutheraanse bijbel, tot de brandstapel. Uiteindelijk ging Moore zelf (letterlijk) voor de bijl, na meningsverschillen met Henry VIII. In 1935 werd hij heilig verklaard door de paus en in 2000 werd Sint-Thomas More de beschermheilige van staatslieden en politici. Heel toepasselijk!

 

Bronnen:

Hilary Mantel 
Het boek Henry 
Vertaling Ine Willems 
Signatuur 2012, tweede druk

The Sunday Times, 1 april 2020

Wikipedia

donderdag 21 oktober 2021

Tevreden voorouders

Laatst zag ik ergens een graf waarbij een klein tekstbordje was geplaatst: eventuele belanghebbenden werden verzocht contact op te nemen met de beheerders van de begraafplaats. Het graf zag er oud en verwaarloosd uit, waarschijnlijk waren de rechten verlopen en was er niemand meer (in leven) die zich er om bekommerde. ‘Wat sneu’, was mijn eerste gedachte, ‘het zal wel geruimd worden’. In overlijdensadvertenties lees je soms de zin ‘dat iemand pas echt dood is als er door niemand meer aan hem gedacht wordt’, een interessant standpunt. En is dat dan erg, een dode die niet meer herdacht wordt?

In allerlei culturen, overal ter wereld, wordt aan voorouderverering gedaan. Je kunt je overleden (voor)ouders maar beter te vriend houden, is het idee. Misschien kunnen ze zelfs nog iets voor je doen, je lot beïnvloeden vanaf de ‘andere kant’. Vooral in China is dit een algemeen verspreid denkbeeld. Er zijn allerlei rituelen, overleden verwanten worden aangeroepen, er wordt aan hen geofferd en wensen kenbaar gemaakt. Het lijkt er dus een beetje op dat de verering van overledenen vooral de nabestaanden ten goede komt.

Maar zo cynisch is het gelukkig niet. De offers, in combinatie met positieve gedachten, gevoelens en handelingen, brengen de gestorvene tevredenheid en rust na diens dood. Dit soort nazorg ten bate van voorouders spreekt Chinezen sterk aan. Met name het vragen om advies over levenskwesties, meestal tijdens een droom, zou een gelukkig gevoel veroorzaken bij het gestorven familielid. Je kunt je voorouders ook beledigen, de ergste vorm daarvan is zelfmoord (inclusief euthanasie).


Behalve het waarborgen van hun rust en vreugde, hebben voorouders (volgens de Chinese filosofie) ook recht op noodzakelijke ondersteuning en begeleiding door hun nog levende verwanten. De dode mist zijn aardse lichaam, zijn veilige onderkomen. Hij moet de nieuwe situatie zien door te komen. Iedere goede gedachte, toegezonden aan een overledene, geeft hem kracht en voorkomt dat hij ‘in het niets vervluchtigt’, dat hij de weg omhoog niet meer kan vinden. In deze mooie gedachten zou zich dan een lichaam van hogere orde vormen, waarin de overledene kan voortleven.

Met hun offers laten de nabestaanden de ‘ziel’ van de overledene als het ware tijdelijk in het levende wonen. Op die manier kan hij de fase voorafgaand aan de wedergeboorte overbruggen. Het is een periode van geestelijke rust en herbezinning na de dood van het lichaam (de eerste dood), op weg naar de tweede (geestelijke) dood. Tot dan verblijft men in een algemeen geestelijk reservoir, waarna de ziel zich als levensimpuls weer kan verenigen met een mensenlichaam en lichaamsziel in wording. Op die manier herleeft er bijvoorbeeld iets van de tijd en de aard van de grootvader of grootmoeder in de kleinzoon en kleindochter.

Steun door nabestaanden aan overleden verwanten is er ook in de katholieke traditie. Allerzielen is een dag om speciaal te bidden voor alle zielen die nog niet in de hemel zijn, maar in het vagevuur. En in het Tibetaans boeddhisme begeleiden de achterblijvers de stervende/dode door hem de tips uit het Bardo Thödol voor te lezen.

 

Voornaamste bron: 
Hans de Bie in Prana 127

donderdag 7 oktober 2021

Laatste Oordeel

 
Bron afb.: Pieter Geenen, Trouw
 
(klik op het plaatje voor een betere weergave)

zaterdag 18 september 2021

Verlicht of vertrokken

Boeddhistisch leraar Sebo Ebbens (1945) schreef een boek over goed leven en sterven volgens het Tibetaans boeddhisme. In 2019 werd hij daarover geïnterviewd voor Trouw. Ebbens hoopt met zijn boek* angst te verminderen en mensen te helpen zich met de dood te verzoenen. Zowel met hun eigen dood, als die van geliefden. In een vorige blogpost zagen we hoe het Tibetaans Dodenboek (Bardo Thödol) voor Ebbens van grote waarde was bij het rouwproces na het overlijden van zijn zoon. 

Veel mensen ontkennen de dood, zijn erg bang en praten er liever niet over. Ebbens zegt zelf ook bang te zijn voor de dood, hij is er nog niet aan toe, maar benadrukt dat het gewoon een feit is. Je kunt hoog en laag springen, het gebeurt (nu) eenmaal. Erken dit. Loop eens een halve dag door het ziekenhuis, zegt hij, besef dat je ziek kunt worden en dood kunt gaan. De kwaliteit van je leven neemt namelijk toe, naarmate je meer bewust bent van de eindigheid ervan. Als je een goed en intensief leven geleefd hebt, kun je beter omgaan met je sterven. Door aandachtig te leven, zie je dat de cyclus van leven en dood voortdurend plaatsvindt. Als je dit herkent, ben je veel meer in het hier en nu. Je beseft dat echt alles tijdelijk is. Het begrip tijdelijkheid is eigenlijk een vorm van sterven.

Het boeddhisme leert je omgaan met dingen als pijn, verlies en ongemak. Als je lijdt kun je daar wat aan doen. “Overlijden” vindt Ebbens een interessant woord. Het zou suggereren dat je pas over het lijden heen komt als je dood bent. Typisch Nederlands vindt hij dat, en nogal calvinistisch. En vooral onjuist. Je kunt namelijk ook tijdens het leven al stoppen met lijden, over het lijden heen komen. Dat is het doel van het boeddhisme, dan ben je verlicht, dan leef je volledig hier en nu. Dood of niet dood is dan niet meer belangrijk. Dan is de dood er nooit, of altijd. Overlijd dus al tijdens je leven. Accepteer de tijdelijkheid van het bestaan. Heb mededogen en vriendelijkheid voor jezelf. Veel mensen vinden zichzelf onaangenaam. Er is een diepgeworteld idee van fundamenteel tekortschieten. Dat is calvinistisch, weg ermee! Anders kom je nooit van het lijden af.

Een paar dagen later al, in dezelfde krant, wordt Sebo Ebbens interpretatie van het woord overlijden onderuitgehaald. In het taalrubriekje legt Ton den Boon uit “dat overlijden al in de Middeleeuwen is afgeleid van het werkwoord lijden, toen dat nog niet pijn of verdriet hebben betekende, maar vertrekken of simpelweg gaan. Overlijden betekent dan ook niet dat bij iemands dood het leed geleden is, maar dat de gestorvene weg is, of ‘overgegaan’ naar een andere toestand”, kortom: vertrokken.


*Sebo Ebbens 
  Op de golven van geboorte en dood; 
  Goed leven en sterven in boeddhistisch perspectief 
  Asoka, 2019

Er is ook een website HIER.

 

bronnen: 
diverse interviews uit 2019 
belangrijkste bron: 
Interview door Bas Roetman in Trouw  HIER

donderdag 9 september 2021

Tijd om te gaan

Het Tibetaans Dodenboek en rouwverwerking 
 
In Trouw las ik een oud interview uit 2019 met Sebo Ebbens, ooit hockeyspeler op topniveau en natuurkundedocent, nu Tibetaans-boeddhistisch leraar. Ebbens gaf jarenlang les aan ‘de boeddhistische Universiteit van Boulder, USA.’ Waarschijnlijk wordt hier bedoeld de Naropa-universiteit in Colorado, in 1974 gesticht door Chögyam Trungpa.

Groninger Sebo Ebbens (1945) schreef meerdere boeken, maar in 2019 was Op de golven van geboorte en dood; Goed leven en sterven in boeddhistisch perspectief net verschenen bij uitgeverij Asoka. Het biedt een toelichting op het Tibetaans Dodenboek (beter: Bardo Thödol), een eeuwenoude tekst met adviezen en aanwijzingen voor een overledene tijdens zijn schokkende reis door de bardo’s. Het wordt tijdens en na het stervensproces door nabestaanden of een spirituele vriend voorgelezen, en de overledene hoort dit. Een vaag gebied misschien, maar de Tibetaanse hoogleraren zijn er honderd procent van overtuigd dat het zo is.


Door studie en beoefening is Ebbens er vrij zeker van dat de geest na de dood blijft bestaan. Het Bardo Thödol heeft hij stukgelezen. De teksten bereiden hem voor op zijn eigen dood, maar hij heeft ze ook gebruikt als hulpmiddel bij rouwverwerking. Ja, dat kan natuurlijk ook nog! Daar heb ik nog niet eerder bij stilgestaan. Het boek was van onschatbare waarde voor Ebbens, toen een aantal jaren geleden zijn zoon (24) kwam te overlijden. Het hielp hem op een goede manier afscheid te nemen, en zich met de dood van zijn zoon te verzoenen. Ebbens wil de Tibetaans boeddhistische visie op de dood daarom graag ook aan andere mensen doorgeven.

Volgens Ebbens interpretatie duurt een rouwproces in het Tibetaans Dodenboek gemiddeld zeven weken. Je moet het lichaam de eerste twee, drie dagen zoveel mogelijk met rust laten. Dan huist er namelijk nog een restant van de geest in het lichaam. Beter geen orgaandonatie dus. De eerste drie weken is de geest van de overledene nog in de buurt, daarna gaat hij vier weken lang op zoek naar een reïncarnatie.

Met dit in gedachten werd de kamer van de overleden zoon drie weken lang niet opgeruimd, en werd er een bord voor hem neergezet bij het eten. Maar na drie weken werd er gebakken paprika geserveerd, dat vond Ebbes zoon ontzettend vies, en werd er hardop gezegd: ‘mocht je hier nog in de buurt zijn, het is tijd om te gaan’. Toen pas werd zijn kamer opgeruimd. Gedurende zeven weken werden iedere dag een halfuur oefeningen gedaan zoals het Bardo Thödol die voorschrijft. Zeven weken lang met de overledene bezig zijn, hem behoeden en begeleiden in zijn zoektocht naar een nieuwe plek. Aan het werk zijn, dingen doen, teksten voorlezen, dat is pas goede rouwverwerking! Ebbens gaat er vanuit dat zijn zoon inmiddels is wedergeboren.

Sebo Ebbens noemt zichzelf een ‘vrijzinnige Groningse Tibetaans boeddhist’, maar houdt strak vast aan die 49 bardodagen. Dat vind ik opvallend. Waarschijnlijk hoef je alles niet zo letterlijk te nemen, niemand kan meten hoe lang de dagen in de bardo zijn. Na de dood gelden andere tijdsnormen en het is voor iedereen weer anders. Daarbij, als je de dagen in de bardo’s optelt, kom je niet eens uit op 49.

Heb boek van Ebbens heb ik nog niet gelezen, maar dat zal ik bij gelegenheid zeker nog doen. Er is ook een website met uitleg en oefeningen HIER.  
 
(Gerelateerde blogpost: HIER.)

 

bronnen: 
diverse interviews uit 2019 
belangrijkste bron: 
Interview door Bas Roetman in Trouw  HIER

zaterdag 28 augustus 2021

Cloud Nine

De hemel van... Robert A. Monroe 
 
(De hemel van... Afl.17)

De Amerikaanse zakenman Robert A. Monroe (1915-1995) schreef drie boeken over zijn reizen in de astrale wereld. Hij kon zich gemakkelijk en vaak in deze tweede staat verplaatsen, nadat hij (naar eigen zeggen) een speciale techniek had ontwikkeld waarmee hij uit zijn stoffelijk lichaam kon treden.

Volgens Monroe zou de tweede staat uit drie omgevingen bestaan. Omgeving ‘twee’ lijkt een hiernamaals te zijn, waar overledenen zich (soort bij soort) ophouden in een onvoorstelbare uitgestrektheid. Er zijn ontelbare variaties en wat hemel en hel genoemd wordt, is daar maar een onderdeel van. Het gedeelte van omgeving twee dat het dichtst bij het hier en nu ligt (en er nauw mee verbonden schijnt te zijn), is een duister en naargeestig gebied. Monroe beschrijft het als “een grijs-zwarte hongerige oceaan, waar de geringste beweging knabbelende en kwellende wezens aantrekt”.  Hij vraagt zich af: zijn dit de poorten van de hel? En wie of wat zijn die wezens? In een eerdere blogpost zagen we dat antroposoof Rudolf Steiner de hel (de begeertegloed) ook in de eerste sfeer van de astrale wereld plaatst.

Robert Monroe lijkt mij niet bijzonder godsdienstig aangelegd, maar via zijn katholieke echtgenote kent hij wel wat gebeden en heiligen. Die worden soms te hulp geroepen, als hij weer eens in een penibele situatie in de astrale wereld is beland. In zijn eerste boek (1971) geeft hij aan dat hij na twaalf jaar buitenlichamelijke ervaringen nog geen bewijzen heeft gevonden voor het bestaan van een god, of een leven na de dood in een ‘bijbelse’ hemel. Maar er is wel een plek, waarvan hij zeker weet dat het een deel vormt van de hemel zoals godsdiensten die presenteren. Hij is er drie keer geweest. Woorden schieten hem tekort om deze plaats zelfs maar bij benadering te beschrijven. Toch doet hij een poging met een verslag waar de gelukzaligheid vanaf spat. Net als in het Bardo Thödol en het Devachan is er sprake van muziek, kleuren en geluiden, en worden er kosmische geheimen onthuld.

Monroe: Het is alsof je in een warme, zachte wolk drijft, zonder boven of beneden, waar niets bestaat als afzonderlijk stukje materie. De warmte omgeeft je niet alleen, ze is van jou, ze doorspoelt je. De wolk wordt geraakt door lichtstralen met vormen en kleuren die voortdurend veranderen, en terwijl je erin baadt voelt elk daarvan goed aan, met ieder een eigen kalmerend gevoel van geluk. Het is alsof de wolken rond een eeuwigdurende, lichtende zonsondergang hangen, waarvan jij tegelijk deel uitmaakt, meeveranderend met het patroon van levende kleuren. Je reageert op de eeuwigheid van de kleuren blauw, geel, groen, rood en al hun nuances en het samenspel van deze tinten, en neemt ze in je op. Ze komen je allemaal bekend voor. Hier hoor jij Thuis.

Terwijl je langzaam en moeiteloos door de wolk zweeft, ben je geheel omgeven door muziek. Harmonieën, tere en dynamische melodieuze passages, veelstemmige contrapunt, aangrijpende boventonen roepen diepe, onsamenhangende gevoelens in je op. Hele koren van menselijk klinkende stemmen weergalmen in een lied zonder woorden. Oneindige patronen van muziek als van snaarinstrumenten worden in alle nuances van subtiele harmonie vervlochten tot regelmatig terugkerende maar zich toch ontwikkelende thema’s. Het komt niet uit een bepaalde bron, maar is overal om je heen. En jij bent er één mee, jij resoneert mee.

Het is de waarheid in haar zuiverste gedaante, misschien heb je er vroeger ooit een glimp van opgevangen, tijdens een schoonheidservaring in de natuur. En het belangrijkst van alles: je bent niet alleen. Je bent verweven met naamloze anderen die net als jij zijn, en waarmee je een totale vanzelfsprekende liefde voelt. Je bent één met het geheel, maar toch een afzonderlijk deel, je bewust van de  bron van je gehele bestaan, van een onmetelijkheid die het voorstellingsvermogen te boven gaat. Je bent in volmaakt evenwicht: mannelijk-vrouwelijk, positief-negatief, ouder-kind. Je bent het, als deel van het geheel, allemaal. Je kent het bestaan van de Vader, de Schepper. Jij bent een van zijn talloze schepsels, je weet niet hoe en waarom, maar dat is van geen belang. Je bent gelukkig omdat je hier Thuis bent.

Toch kwam Monroe telkens weer terug in zijn lichaam, met zware tegenzin en niet uit zichzelf. Nog dagenlang geplaagd door heimwee en gevoelens van eenzaamheid.

 


Bron: 
Robert A. Monroe 
Uittredingen; Experimenten buiten het lichaam 
Ankh-Hermes 1978, derde druk

maandag 16 augustus 2021

Astraal reizen met Robert Monroe

De Amerikaanse zakenman Robert A. Monroe (1915-1995) had een speciaal paranormaal talent: hij kon naar believen zijn lichaam tijdelijk verlaten, en bewust door verschillende aardse en astrale dimensies reizen. Als pionier op het gebied van astrale projecties schreef hij daar drie boeken over. 
 
De eerste uittreding* was Monroe spontaan overkomen, maar later ontwikkelde hij bepaalde technieken om deze ervaringen, die ook wel op lucide dromen lijken, bewust op te wekken. Met zijn niet fysieke, astraal lichaam verplaatst Monroe zich dan in de astrale wereld. Hijzelf spreekt liever over een tweede lichaam** en een tweede staat. Astraal vindt hij een vaag begrip, meer iets voor occult gedoe en bijgelovige dwaasheden uit een ver verleden.
 
 
In zijn eerste boek (1971) beschrijft Robert Monroe de drie omgevingen die, naar zijn mening, in deze tweede staat schijnen te bestaan. Omgeving I komt hem daarbij het meest geloofwaardig voor. Het is een soort hier en nu, zonder vreemde gebeurtenissen, wezens of plaatsen. Een wereld die wij kennen via onze zintuigen, met mensen en plaatsen die ook feitelijk bestaan in de stoffelijke wereld. Omgeving III is een merkwaardige wereld, bíjna identiek aan de onze, maar met een rare, onbegrijpelijke twist.

Omgeving II lijkt veel op het traditionele gene zijde, waar mensen naar toe gaan wanneer ze sterven. Er zijn allerlei wezens met wie je in contact kunt treden, en Monroe ontmoet er soms personen die overleden zijn. Hij beschrijft parkachtige landschappen, waar nieuw aangekomen doden worden opgewacht door vrienden. Sommige overledenen creëren allerlei aardse voorwerpen, waar ze kennelijk aan gehecht zijn, om hun nieuwe omgeving op te leuken. Dat kan gemakkelijk, want gedachten vormen hier de bron van bestaan. Zij veroorzaken energie, leven, figuren. Je bent zoals je denkt, en voorzien van een zeer soepel en rekbaar tweede lichaam, dat elke vorm kan aannemen die je maar wil. Het doet sterk denken aan de bardo van wording, zoals beschreven in het Bardo Thödol. Monroe vermoedt dat het wezenlijke zelf (de ziel) in omgeving II “slechts een georganiseerde werveling of verdraaiing vormt van het basismateriaal”.

In deze sfeer is het constant opletten geblazen. Elke hardnekkige emotie, of zelfs een kleine terloopse gedachte op een verkeerd moment, buigt je reis af in een daarmee samenhangende richting. Je constante drijfveren, gevoelens en verlangens, hebben je bestemming volledig vastgelegd (karma!). En, net als in de bardo, is angst hier een terugkerend motief. Angst voor het onbekende, voor vreemde (niet-stoffelijke) wezens, voor de dood, voor God, voor het overtreden van regels, voor pijn. Je wordt voortdurend opgejaagd door je diepste verlangens en meest panische angsten. Emoties die in de stoffelijke wereld zorgvuldig onderdrukt worden, razen hier onverhuld op volle kracht. Het is overdonderend. En alles ook nog open en bloot, zichtbaar voor ‘de anderen’. Hier geen afgeschermd innerlijk ik, of verhulling in de vorm van aanpassing of remmingen. Geen geheimen, maar transparantie.

Uiteindelijk kan de overledene toch weer verder. Er zijn ontelbare mogelijkheden in omgeving II, maar het is dan wel ‘soort zoekt soort’ (net als in de bardo). Ben je een zeer slecht mens, dan beland je in een sector met gelijkgezinden. Er zijn talloze denkbare variaties, de onmetelijkheid en dimensies van omgeving II gaan ons voorstellingsvermogen te boven. Wat hemel en hel genoemd wordt, is maar een onderdeel van deze uitgestrektheid. Daarover meer in een volgende blogpost.
 

 * Er bestaat (nog) geen algemeen aanvaard wetenschappelijk bewijs dat uittredingen ook daadwerkelijk plaatsvinden.

**Monroe vermeldt het bestaan van een koord, dat de verbinding van het stoffelijke met het tweede lichaam onderhoudt. Het wordt vaak genoemd bij bijna-doodervaringen en in de esoterische literatuur

 

Voornaamste bron: 
Robert A. Monroe 
Uittredingen; Experimenten buiten het lichaam 
Ankh-Hermes 1978, derde druk

dinsdag 20 juli 2021

Scheppende vormen en kosmische klanken

De hemel van... Hans Stolp 

(De hemel van... Afl.16)

Hans Stolp (1942) was jarenlang pastor bij de omroep IKON. Hij heeft theologie gestudeerd en is vooral geïnteresseerd in esoterisch christendom. Stolp schreef meer dan 60 boeken, waaronder Wat gebeurt er als je doodgaat? Het antwoord op deze vraag kunnen we, wat hem betreft, integraal vinden in de leerstellingen van de Oostenrijkse antroposoof Rudolf Steiner (1861-1925). Dat is voor hem ‘de grote meester die we nodig hebben in deze tijd’. De dood is geen einde, maar een overgang naar een leven in een hoger bewustzijn. Voor Stolp is dit geen theorie, maar een persoonlijk doorleeft inzicht. Hij is zelf in staat om ervaringen uit (wat hij noemt) de overkant te ontvangen, en vertelt uitsluitend dingen die kloppen met wat hij zelf gezien heeft.

In zijn boek zet Hans de ideeën van Steiner overzichtelijk op een rij. Als we sterven hebben we geen eeuwige rust, maar er volgt juist een periode van geestelijke arbeid. Het is hard werken aan de overkant. De overledene volgt een enorm traject, waarin hij transformeert tot geestelijk wezen. Hij is eigenlijk nooit uitgestudeerd. De term ‘rust zacht’  is dan ook volledig misplaatst. De overledene reist door de zeven sferen van de astrale wereld en ondergaat loutering en karmische lessen.

In de zevende sfeer wonen de engelen. Hier begint wat je een hemel zou kunnen noemen, al gebruikt Hans dit woord zelf niet. In deze (zonne)sfeer is warmte en liefde en ook de overledene gaat meer op een engel lijken. Hij opent zich en ervaart hoe het universele gevoel van de kosmos hem vervult. Hij wordt zich bewust van de ‘wereldmuziek’ die alles doortrilt. Een volmaakte harmonie, uitdrukking van het wezen van de kosmos, die ook hem omvormt. Kosmische geheimen, zoals bewustwording van het wezen van Christus, lichten voor hem op.

Nu is de reiziger klaar voor de overgang van de astrale wereld naar de lichtwereld, het Devachan. Hij laat zijn astraal lichaam achter, en neemt alleen het ‘extract’ mee (de essentie en geestelijke winst van zijn voorbije leven). Vrij van verdriet, teleurstelling en angst gaat de overledene als lichtwezen verder. Hans kijkt er enorm naar uit, hij heeft een onbeschrijfelijk verlangen naar de overkant. Zijn intens diepe band met Christus en aartsengel Michaël betekent alles voor hem. Als straks de klus geklaard is, komt hij écht thuis.

Ook de reis in het Devachan voert door zeven sferen. Hier mag de reiziger alles wat hij in zijn aardse leven heeft geleerd, omzetten in nieuwe vermogens die hem van pas komen in zijn volgende incarnatie. Na de werelden van Mars, Jupiter en Satunus volgt de vierde sfeer van het Devachan. Die is niet langer in woorden te vatten, en voor slechts weinigen te doen. En dan moeten de 5e, 6e en 7e sfeer nog volgen.

De astrale wereld wordt gedomineerd door kleuren, maar hier in het Devachan (de geestelijke wereld) zijn het klanken: energie, trilling, scheppende kracht. Met oerbeelden van bewegende, creërende vormen. De oerbeelden léven, het zijn bouwplannen van de hogere wezens. De reiziger wordt er één mee, ontvangt kracht en schenkt zijn extract. Waarschijnlijk zal hij in slaap vallen en onbewust verder reizen, de lichtwereld is te overweldigend voor de overledene. Hij stijgt verder op, nog bóven het Devachan. Het is een onvoorstelbare omgeving, de wereld van de Goddelijke Drie-eenheid.

Dan volgt wat het middernachtelijk uur genoemd wordt, een keerpunt. Vanaf hier wordt de reiziger voorbereid op zijn wedergeboorte op aarde. De terugtocht, door alle sferen, duurt 250 jaar. Zijn bewustzijn wordt teruggedempt tot het droombewustzijn van een pasgeboren kind, dan volgt de reïncarnatie.
 
 

 

Voornaamste bron: 
Hans Stolp 
Wat gebeurt er als je doodgaat? 
AnkhHermes 2021, 10e druk 
 
Overige bronnen: 
diverse interviews 2012-heden 
Wikipedia

maandag 12 juli 2021

Brievenbus voor de hemel

In een eerdere blogpost zagen we hoe de Japanse meneer Sasaki een telefooncel in zijn tuin heeft staan, waarin nabestaanden met hun doden kunnen communiceren. Sinds kort is er in Nederland een vergelijkbare faciliteit beschikbaar. Op begraafplaats en crematorium Westerveld (in Driehuis) is een brievenbus geplaatst, speciaal voor post aan overledenen. 
 

De initiatiefnemer is mevrouw Meinema, die het de brievenbus voor de hemel noemt. Meinema wandelt er vaak en praat in gedachten met haar overleden man en ouders, die hier zijn uitgestrooid. De notities die ze dan maakt worden omgezet in gedichten en brieven, waarin ze haar gevoel kwijt kan en van alles bepreken met de dierbaren.

Net als de windtelefoon van meneer Sasaki kan deze groene brievenbus voor de hemel een hulpmiddel zijn om het hart te luchten, een vorm van rouwverwerking en misschien wel troost. Het is een manier om te communiceren met de herinnering aan de persoon die gemist wordt.

De windtelefoon is niet aangesloten, en ook deze speciale brievenbus wordt niet geleegd door de PTT. Dat doet personeel van de begraafplaats, in aanwezigheid van mevrouw Meinema. Brieven worden discreet en zorgvuldig bewaard. Voor zover bekend is dit de enige begraafplaats/crematorium met een dergelijke voorziening.
 
 

Bron: diverse krantenberichten