In Trouw
las ik een artikel van Monique Siemsen over een verrassend onderzoek van de
universiteit van Chicago, waarbij hersenweefsel bestudeerd werd. Door dit
weefsel (dat tijdens chirurgie verwijderd was) zuurstof te onthouden, werd het
sterven nagebootst. De neurologen
ontdekten dat er door sommige hersencellen ruim na de dood grote activiteit
vertoond werd. In de zogenaamde gliacellen
kwam tachtig procent van de genen pas na
het sterven op gang, met een verhoogde activiteit na het afsterven van het
weefsel. Ongeveer vierentwintig uur na de dood bereikte deze celactiviteit een hoogtepunt,
daarna nam het weer af. Volgens de neuroloog die het onderzoek leidde, Jeffrey
Loeb, is het logisch dat niet alle cellen tegelijkertijd stoppen met werken als
we gestorven zijn. Zij wachten op een signaal, meestal houden ze ermee op als
onze lichaamstemperatuur daalt.
Als onze
cellen inactief zijn, dan zijn we dood. Dat is duidelijk. Maar wat als onze
cellen nog doorwerken, ver na onze officiële dood? Betekent dat dat we
eigenlijk nog een beetje leven? Loeb vindt van niet. Hij legt uit dat de
gliacellen een soort facilitaire dienst van het brein vormen, het zijn de
verzorgers van de neuronen. Dit zijn de
hersencellen die ons tot de mens maken, die we denken te zijn. De neuronen
zorgen ervoor dat we gedachten kunnen vormen en handelingen kunnen plegen. Een
gliacel heeft dus een totaal andere functie dan een neuron. Een glicacel, hoe
actief die ook is, maakt geen deel uit van ons bewustzijn. Voor er sprake is
van bewustzijn, moeten er neuronen aan te pas komen. Maar je weet het maar
nooit natuurlijk, zegt Loeb, want het tegendeel is nog niet aangetoond. Voorlopig
gaat hij er ervan uit dat ons bewustzijn, ons mens-zijn, niets te maken heeft
met de gliacellen.
Maar waarom verkeerden de gliacellen dan in een verhoogde staat van activiteit na het intreden van de dood? Als het lichaam afkoelt, zouden de cellen toch juist het signaal moeten krijgen hun werk te staken? Dat gliacellen op dat moment juist actiever worden, heeft alles te maken met de speciale functie van deze hersencellen. Hoe meer schade aan de neuronen, hoe harder de gliacellen moeten werken. In het geval van hersendood (bijvoorbeeld door zuurstofgebrek) is de schade enorm, en is er veel extra werk voor de gliacellen. Dat het functioneren van de neuronen misschien niet eens meer mogelijk is, maakt voor de gliacel niets uit. Hij werkt door, ook als de schade aan het brein onomkeerbaar is. Gliacellen zouden nog dagen of weken actief kunnen blijven, als de temperatuur gunstig is en ze geen duidelijk signaal krijgen.
Het artikel in Trouw vind je HIER.