vrijdag 31 maart 2023

Het juiste moment

In de achtste eeuw werd door Padmasambhava een groot aantal leringen verborgen, speciaal bedoeld voor later tijden. Zijn voorspelling was dat deze schatten telkens precies op het juiste moment onthuld zouden worden. De verzameling teksten, later bekend als het Tibetaans Dodenboek, werd ontdekt door Karma Lingpa in de veertiende eeuw. Waarom juist toen? En wat waren dat voor teksten? 
 
Voor iedere stroming binnen het Tibetaans boeddhisme is de Indiase oorsprong bepalend voor de geloofwaardigheid. In de elfde eeuw claimden nieuwe sekten autoriteit en invloed door teksten uit India op te halen. De ‘oude’ tradities gingen niet op reis, maar ontdekten hun eigen gezaghebbende (Indiase) teksten, die verborgen waren in het Tibetaanse landschap. Sindsdien wordt er ‘gediscussieerd’ tussen oude en nieuwe sekten of deze teksten wel of niet ‘authentiek’ (Indiaas) zouden zijn, of mogelijk in de achtste en negende eeuw in Tibet zelf zijn ontstaan. Dit ligt heel gevoelig voor de (oude) Nyingma traditie. Daarnaast wordt ook wel betwist dat Padmasambhava en andere meesters uit de achtste eeuw alle teksten (waaronder het latere Tibetaanse Dodenboek) geschreven zouden kunnen hebben.
 
 
Toen Karma Lingpa teksten ontdekte in de veertiende eeuw, was de tijd rijp voor een schatontdekker om weer een nieuw juweel op te graven uit de nalatenschap van meester Padmasambhava. Er was sprake van een grote bloeiperiode in Tibet, vooral spiritueel, die werd gestimuleerd door het grote aantal bijzondere lama’s van de verschillende ordes. Daaronder allerlei geleerden, heiligen, wetenschappers en psychonaut-onderzoekers, van wie wordt aangenomen dat zij het vermogen van ‘helder sterven’ hadden bereikt. Ze hadden de yoga’s van het eindstadium beoefend in een leven van volledige concentratie op de verlichting, en waren geslaagd in (wat Robert Thurman zo bloemrijk noemt) ‘innerlijke ‘maanwandelingen’, zonne-‘foto’s’ en uiteindelijke helder-licht-‘foto’s’. Als ze overleden, behielden ze bewust hun vaardigheden en manifesteerden vaak wonderbaarlijke tekenen aan de achterblijvers. Ze gebruikten de gelegenheid van het sterven om van hun verworvenheid van de ‘Drie Lichamen’ te genieten en die te versterken. Bovendien kozen ze er bewust voor opnieuw vanuit het heldere licht te reïncarneren ergens in Tibet. Zo ontwikkelden ze leven na leven hun eigen verlichte vermogens.
 
 

Voornaamste bronnen: 
Francesca Fremantle en Chögyam Trungpa 
Het Tibetaans Dodenboek 
Servire, 1991

Robert A.F. Thurman 
Het Tibetaanse Dodenboek 
Altamira-Becht, tweede druk 2006

Donald S. Lopez, Jr. 
The Tibetan Book of the Dead; A Biography  
Princeton University Press, 2011