Aan het
eind van de achtste eeuw heeft Padmasambhava op verschillende plaatsen in Tibet
een groot aantal teksten verborgen. Dit waren visionaire leringen (waaronder
het toekomstige Tibetaans Dodenboek) die
de Tibetanen nodig zouden hebben op specifieke momenten in de toekomst. Padmasambhava
droeg het vermogen om deze verborgen schatten (terma’s), terug te vinden over aan zijn 25 belangrijkste tantrische
leerlingen.
Na een
lange periode van onderdrukking kwamen er tradities van ontdekkers van spirituele
schatten op (tertönen), grote
meesters die buitengewone, helderziende krachten hadden, waaronder het ‘röntgen-zien’.
Ze werden vaak beschouwd als reïncarnaties van aspecten van Padmasambhava zelf
of zijn leerlingen. De bardoteksten werden ontdekt door Karma Lingpa, een
incarnatie van een van deze leerlingen. Er zijn allerlei verhalen over tertönen
en hun vondsten van teksten in grotten, rotsen, bomen en ondergronds. Soms
vonden ze zelfs schatten in hun eigen geest, die daar door hun meester in hun
voorgaande levens waren verstopt en in de geheugencodes van hun spirituele
genen waren verzegeld, om precies op het juiste moment te worden ontdekt. Deze
traditie was in overeenstemming met een oude Indiase boeddhistische gewoonte
voor grote ingewijden.
Een vaag
verhaal? Misschien wel, maar Robert Thurman is daar soepel over: “Per slot van
rekening gelooft men ook dat de gehele verzameling soetra- en tantra-teksten
van het Mahayana in de vierde eeuw door de ingewijde Nagarjuna in het paleis
van de koning der draken op de bodem van de Indische Oceaan werd ontdekt!” Volgens
Thurman zijn er zowel in Tibet als in het Westen heel veel discussies geweest
over de oorspronkelijkheid van de ‘schat-leringen. Maar voor ons zijn deze
meningsverschillen niet erg belangrijk, vindt hij. “Want de beste manier om een
tekst zoals de Grote Bevrijding door
Horen in de Bardo te beoordelen is toch aan de hand van de inhoud en niet
aan zijn uiterlijk. Als de inhoud ervan de hoofdstroom van het boeddhistisch
onderricht tegenspreekt, als het onsamenhangend lijkt, als het onvoldoende
onderbouwd lijkt en dergelijke, kan het als een grof verzinsel terzijde worden
gelegd. Maar als de inhoud zich aan de spirituele traditie houdt, als het
verstandig is geschreven, helder, betekenisvol en bruikbaar, dan dient het als
een authentieke boeddhistische lering, een authentieke verhandeling van de
boeddhistische wetenschap en een testament van boeddhistisch geloof te worden
geaccepteerd. Als dat eenmaal is vastgesteld en de traditie verkondigt dat het
door Padmasambhava zelf is geschreven, dan zouden wij dat ook wel kunnen
accepteren”.
Bronnen:
Francesca
Fremantle en Chögyam Trungpa
Het
Tibetaans Dodenboek
Servire,
1991
Sogyal
Rinpoche
Het
Tibetaanse boek van leven en sterven
Servire,
vijfde druk 1996
Robert
A.F. Thurman
Het
Tibetaanse Dodenboek
Altamira-Becht,
tweede druk 2006