maandag 30 juli 2018

Yamdoot

De vorige blogpost ging over een onderzoek naar sterfbedvisioenen, waarin ervaringen van mensen uit Amerika en India met elkaar vergeleken werden. Het was opvallend dat stervenden uit beide culturen werden "opgehaald" door religieuze figuren, maar dat de ondervraagden uit India vaak niet zo'n zin hadden om met deze verschijningen mee te gaan. Volgens de onderzoekers had dit te vooral maken met het angstwekkende uiterlijk van de yamdoot, de helpers van Yama.

Robert Thurman zegt daarover: "De 'boodschappers van Yama' zijn de spookachtige dienaren van Yama, de Indiase en Tibetaanse Heer van de Dood. Men gelooft dat deze beangstigende schepsels, die vaak een hoofd als een Indiase buffel hebben, de ziel komen halen op het moment waarop je sterft en je dan wegslepen naar de onderwereld, waar Yama woont. Hier wordt je beoordeeld, worden je goede en slechte daden gewogen en wordt je volgende leven in de zes bestaanswerelden vastgesteld. Het cyclische bestaan wordt in het Sanskriet samsara genoemd. Het is de staat van het bestaan van elk wezen dat nog niet volkomen verlicht is. Samsara wordt pas leeg als alle wezens zijn bevrijd, als ze allemaal boeddha zijn geworden. Omdat het aantal wezens oneindig is, zal dit als we er rechtlijnig over nadenken, oneindig lang duren. Aangezien de verlichting de realisatie van de oneindigheid van de tijd en het uiteindelijk niet werkelijk bestaan van alle momenten van de tijd is, wordt het cyclische bestaan leeg in de realisatie van elk verlicht wezen. Het moet dus niet al te letterlijk worden opgevat."(*)


Spookachtige schepsels, de Heer van de Dood en een onzeker oordeel, dat ziet er inderdaad minder gunstig uit dan de Amerikaanse versie van het ontvangstcomité. Toch stond ooit ook de "westerse" variant daarvan bol van duivels, hel en scherpe beoordeling van de overledene, kijk bijvoorbeeld maar eens naar de schilderijen van Jeroen Bosch. 

Maar inmiddels is het verschil tussen de sterfbedervaringen van toen en nu enorm geworden. Wanneer is dat dan veranderd en werd de eens zo goed als onbereikbare hemel kennelijk zelfs het standaard hiernamaals? Is dat er misschien ingeslopen tijdens de romantiekperiode of de Victoriaanse tijd? Het volksgeloof in het algemeen was al dat engelen de ziel van de stervende kwamen verwelkomen en haar (indien van toepassing) binnenleidden in de tegenwoordigheid van god.

In een volgende blogpost zal ik de ars moriendi behandelen, een middeleeuwse tekst die een zondaar op zijn sterfbed alsnog de hemel in kon loodsen.



(*)Robert A.F. Thurman
    Het Tibetaanse Dodenboek
    Altamira-Becht, tweede druk 2006

maandag 16 juli 2018

Zijn sterfbedvisioenen cultureel bepaald?

Verslagen van sterfbedvisioenen of bijna-doodervaringen zijn meestal sterk gekleurd door de religieuze overtuiging of culturele beperktheid van de hoofdpersoon. Het lijkt erop dat mensen op zo’n moment zien en meemaken wat ze bij voorbaat al verwacht hadden. In haar boek Tocht door twee werelden merkt Ilse Dorren terecht hierover op: “Het is een dubieuze kwestie of een pas overleden vuilnisman uit Sint-Job-in-het-Goor opeens Amogha Siddhi met zijn kruisvormige dorje op zijn harpijentroon zal zien zitten”.

Erg grappig gezegd, en het wordt nog eens bevestigd door een artikel dat ik tegenkwam in een oud nummer van het tijdschrift Bres. Amerikaans onderzoek uit de jaren zestig en zeventig op het gebied van ‘het stervensproces’ wees uit dat Amerikaanse ondervraagden meestal over de drempel van de dood werden geholpen door een verschijning van Maria, Jezus of een engel. In India was dat dan Krishna, Shiva of een yamdoot (een boodschapper van Yama, god van de dood). 

Het Meisje met de Zwavelstokjes en haar oma.

Daarnaast werden de Amerikanen dikwijls ook nog opgevangen door een eerder overleden dierbaar familielid (ouders, kinderen, echtgenoot), in India waren het vaker religieuze figuren. Volgens de onderzoekers kwam dat mogelijk door de strenghiërarchische gezinsstructuur in India, want wie zit er na zijn dood te wachten op alwéér een autoritair familielid? Driekwart van de ondervraagden ging graag en gelukkig met de verschijningen mee. Maar een kwart (meestal de Indiërs) bepaald niet, waarschijnlijk in verband met de behoorlijk angstwekkende yamdoot. 

Degenen die hun godsdienst actief beleefden stonden iets meer open voor de ervaringen in het hiernamaals, al stemden de visioenen zowel bij christenen als bij hindoes niet geheel overeen met hun hieraan voorafgaande religieuze en culturele conditionering. Verscheidene hindoe-opvattingen kwamen niet aan bod in de “Indiase” visioenen, en christelijke denkbeelden als ‘oordeel’, ‘zaligmaking’ en ‘verlossing’ werden niet weerspiegeld in de visioenen van de Amerikaanse ondervraagden. En hoewel er dikwijls melding werd gemaakt van visioenen over de hemel, kwamen die over hel en duivels nagenoeg niet voor. De verschijningen en de omstandigheden in het leven hierna, zoals dat door christenen werd ervaren, waren alleen maar bijzonder prettig en aangenaam positief.

En dat verbaast mij dan weer niets, dit is conform de verwachtingen die de meeste mensen echt lijken te hebben. Want wat de vertegenwoordigers van de diverse religies hem ook proberen in te prenten, de ‘moderne mens’ creëert uiteindelijk zijn eigen hoogstpersoonlijke ideale hemel en godenwereld, en de daarmee onvermijdelijk verbonden projecties en symboliek. De zoveelste bevlieging van tijdelijke aard.


Bron:
Michael Perry
Sterven, hoe ervaar je dat?
Bres 79, november/december 1979

dinsdag 10 juli 2018

Bardo Thödol vertalingen

Er bestaan verschillende vertalingen van het Bardo Thödol. Ik heb er enkele gelezen, meestal in het Nederlands. Een goede vertaling kan veel verschil maken. De beste (voor mij althans) vind ik nog steeds die van Francesca Fremantle en Chögyam Trungpa, vooral ook door het voorafgaande commentaar van Trungpa.

Hieronder, ter vergelijking, twee keer hetzelfde fragment uit de basisverzen van de zes bardo’s (tussenstaten). De eerste in de vertaling van Chögyam Trungpa, daarna de versie van Robert Thurman.

Deze basisverzen van de zes bardo’s zijn onderdeel van de gebeden voor de tussenstaat, die aan het Bardo Thödol zijn toegevoegd. In de basisverzen worden de zes tussenstaten opgesomd, waarbij elk vers de inzichten en voornemens formuleert die uiteindelijk leiden tot bevrijding en verlichting.


Dit is de vertaling van Chögyam Trungpa:

Nu dan de bardo van het ogenblik voor de dood over mij daagt,
Zal ik alle hebzucht, verlangen en gehechtheid achter mij laten,
Onafgeleid in het heldere gewaarzijn van de leringen ingaan,
En mijn bewustzijn uitstoten in de ruimte van de ongeboren geest;
Terwijl ik dit samengestelde lichaam van vlees en bloed verlaat,
Zal ik weten dat het een voorbijgaande illusie is.

Nu dan de bardo van dharmata over mij daagt,
Zal ik alle gedachten van vrees en verschrikking achter mij laten,
Zal ik wat er zich ook voordoet als mijn eigen projectie onderkennen,
En weten dat het een visioen van de bardo is;
Nu ik dan dit beslissende punt heb bereikt,
Zal ik de vredige en toornige godheden die mijn eigen projectie zijn niet vrezen.

(Nederlandse vertaling: Jan van Bolhuis)


En dit maakt Robert Thurman ervan:

Nu de tussenstaat van het sterfpunt voor mij daagt,
zal ik de vooringenomenheid  met de allesverlangende geest opgeven,
zonder afleiding de ervaring van de helderheid van de voorschriften binnengaan,
en in de geboorteloze ruimte van innerlijke cognitie migreren.
Nu ik op het punt sta dit gecreëerde lichaam van vlees en bloed te verliezen,
zal ik me realiseren dat het een vergankelijke illusie is!

Nu de tussenstaat van de realiteit voor mij daagt,
zal ik de hallucinaties van de instinctieve angst loslaten,
de herkenning van alle objecten als de visioenen van mijn eigen geest binnengaan, en dit begrijpen als het patroon van waarneming in de tussenstaat.
Nu dit moment aanbreekt en ik bij deze uiterst kritieke opheffing ben aangekomen, zal ik mijn eigen visioenen van vreedzame en toornige boeddhavormen niet vrezen.

(Nederlandse vertaling: Hans van den Bogaert)
 
Wat vind jij de mooiste?


Bronnen:
Francesca Fremantle en Chögyam Trungpa
Het Tibetaans Dodenboek
Servire 1991

Robert A.F. Thurman
Het Tibetaanse Dodenboek
Altamira-Becht, tweede druk 2006
​​

zaterdag 7 juli 2018

De gebeden voor de tussenstaat

De gebeden voor de tussenstaat die aan het Bardo Thödol zijn toegevoegd vormen een geval apart. Sommige vertalers (zoals bijvoorbeeld Robert Thurman) plaatsen ze voorafgaand aan de teksten, anderen (bijvoorbeeld Chögyam Trungpa) juist helemaal achteraan. In de versie van Evans-Wentz en Lama Kazi Dawa-Samdup staan ze zelfs apart in een appendix aan het eind van het boek.

Ilse Dorren zegt daarover:
“Men kan er over redetwisten of ze nu bij het Tibetaanse Dodenboek horen of niet. Toen Lama Kazi Dawa-Samdup het Bardo Thödol vertaalde, maakte hij gebruik van een manuscript uit de achttiende eeuw. Omdat er één blad aan ontbrak en bovendien geen tekststudie serieus mag heten zonder vergelijkingsmateriaal, leende hij een blokdruk van het dodenboek bij de befaamde Tibetkenner dr. Johan van Manen (vooraanstaand theosoof, 1877-1943  -RR). Omdat alle vergelijkbare teksten letter voor letter overeenstemden, won het geheel natuurlijk duidelijk aan betrouwbaarheid. De aanroepingen, het gebed om leiding, de wortelverzen en de epiloog kwamen wel in het manuscript, maar niet in het blokboek voor. De monniken die het dodenboek reciteren, moeten de zoëven genoemde teksten wel kennen.”

De boeddhistische iconografie is vaak niet bepaald consequent en daarom heeft Kazi Dawa-Samdup zich in zijn vertaling verschillende vrijheden veroorloofd ten opzichte van de oorspronkelijke tekst. Waarschijnlijk zijn de meeste van deze veranderingen door hem aangebracht om het systeem van overeenkomsten van godheden en vooral de symbolische kleuren in overeenstemming te brengen met systemen aangetroffen in andere teksten (bron: Francesca Fremantle).

Amitabha

In De gebeden voor de tussenstaat worden boeddha’s en bodhisattva’s te hulp geroepen en om bescherming gevraagd, maar ze staan ook vol ‘goede voornemens’ met betrekking tot de reis door de bardo’s. Trungpa noemt ze in zijn boek inspiratiebeden, “genomen uit de verzameling termateksten die zijn gelieerd aan de Bardo Thödol. Alle worden ze in de Bardo Thödol genoemd als toewijdingsoefeningen, en verscheidene verzen ervan worden aangehaald als deel van de instructies die aan de overledene worden gegeven. Het Tibetaanse woord ‘mölam’, dat meestal eenvoudigweg wordt vertaald als gebed of bede, betekent letterlijk ‘wenspad’. Het is niet een gebed dat tot een god buiten ons gericht wordt, maar een methode om de geest te zuiveren en te richten. Het werkt inspirerend doordat het het verlangen naar het goede dat de geest eigen is prikkelt, waardoor wordt bevorderd dat de geest zijn eigen bestemming bereikt.”

Robert Thurman geeft de gebeden en verzen een ereplaats voorin. Hij noemt ze zelfs “de ruggengraat” van het  Bardo Thödol, en “het kernprogramma van het gehele proces”. Volgens hem zijn ze “bedoeld om uit het hoofd te worden geleerd en bij verschillende gelegenheden te worden gereciteerd, terwijl men de langere instructies ontvangt”.


Bronnen:
Ilse Dorren
Tocht door twee werelden
Mirananda, 1985

Francesca Fremantle & Chögyam Trungpa
Het Tibetaans Dodenboek
Servire, 1991

Robert A.F. Thurman
Het Tibetaanse Dodenboek
Altamira-Becht, tweede druk 2006

woensdag 4 juli 2018

Geen speldwang

De hemel van... Jean Dulieu

(De hemel van… Afl. 4)

Jean Dulieu (pseudoniem van Jan van Oort, 1921-2006) was een multitalent: tekenaar, schrijver, poppenspeler en violist. Paulus de Boskabouter is zijn meest bekende creatie.

Hoe Dulieus hemel er uit zou zien is onbekend, hij hield zich meer bezig met hoe het niet zou zijn. In zijn laatst bewaarde dagboekje (het 'Hemelboekje') uit 1992 staan kritische opmerkingen over geloof, reïncarnatie en hoe mensen zich de hemel verbeelden, vaak genoteerd als reactie op televisieprogramma's of nieuwsberichten. In 2012 schreef dochter Dorinde van Oort de biografie Paulus de Boskabouter of Het dubbelleven van Jean Dulieu, waarin haar vader naar voren komt als een tamelijk moeilijke man met een sterke hang naar het kloosterleven.

Ik vind het opmerkelijk dat een kunstenaar als Jean Dulieu, die toch ooit een complete sprookjeswereld heeft gecreëerd, niet in staat lijkt te zijn buiten zijn (hemels) boekje te treden. Hij is gefascineerd door theologische kwesties en details en wijdt uitvoerige beschouwingen aan de leeftijd, toekomst en dagindeling van hemelbewoners, waarbij hij zich richt tegen denkbeeldige goedgelovigen:

"Het is dus duidelijk dat men in het hiernamaals niet zijn jaren, zijn kennis of wijsheid verliest. Blijft men dan tot in eeuwigheid exact dezelfde persoon die men bij zijn aardse dood was, of neemt de kennis, de wijsheid met de jaren toe? Wordt men dus steeds ouder en is er een grens aan het ouder worden? Blijven piepjonge engeltjes, zoals ze in de Barok rondfladderen, voor altijd piepjonge engeltjes? Een stationair bestaan zonder enige ambitie om daar verandering in te brengen? Is de hemelse gelukzaligheid werkelijk een staat waarin niemand wensen en verlangens kent? Geen spijt, geen verdriet, geen bewustzijn, het absolute niets? Geen haat, maar ook geen liefde, geen hoop, en waarschijnlijk zelfs geen geloof."

Dulieu heeft enige tijd bij het Amsterdamse Concertgebouworkest gespeeld. Het denkbeeld dat er de hemel gemusiceerd zou worden is voor hem een verschrikking. Een uitzending waarin dat gesuggereerd wordt wekt zijn woede: "Door wie wordt die muziek gespeeld? Moeten musici na hun dood blijven spelen? Wat? Hoe vaak? Hoe lang? En als ze nu juist blij zijn om eindelijk van die speldwang af te zijn?"



Bron:
Paulus de Boskabouter of Het dubbelleven van Jean Dulieu
Dorinde van Oort
Cossee, 2012​