Karma
Lingpa vond zijn schatteksten in de veertiende eeuw, en W.Y. Evans-Wentz publiceerde een deel daarvan in 1927 als het Tibetaans Dodenboek. In de tussenliggende tijd werd de inhoud een
paar keer aangepast.
Dat begon
waarschijnlijk al kort na Karma Lingpa’s dood, toen zijn vader en zijn zoon
allerlei onvoltooide manuscripten aantroffen die iets te maken hadden met de Bardo Thödol teksten. Het lijkt erop dat
Karma Lingpa’s zoon en diens leerling een centrale rol hebben gespeeld bij de vorming
van dit werk. Het is moeilijk te bepalen welke delen te herleiden zijn naar
Karma Lingpa zelf. Nieuw ontdekte terma’s werden in de veertiende eeuw volop
gekopieerd, verspreid en geïmiteerd. Vaak met toevoeging van traditionele
kennis uit andere teksten, zoals praktische handleidingen voor zielsverhuizing,
mandalapatronen, visualisatiemethoden en meditatie instructies.
Het
verhaal van Karma Lingpa’s vondsten wordt weer opgepikt in 1499 (ruim een eeuw
na zijn overlijden) als de monnik Gyarawa een werk voltooid getiteld A Garland of Jewels. Gyarawa had de
transmissie ontvangen van ene Nyida Özer, en die had hem weer van Karma
Lingpa’s zoon. Gyarawa had als schrijver en editor al 25 werken over
doodsrituelen op zijn naam staan, en ook deze verzameling teksten werd door hem
geordend en herschikt tot een meer coherent ritueel systeem. Daarnaast
gebruikte hij zijn positie als hooggeplaatste monnik om de rituelen te laten
uitvoeren in belangrijke klooster-instituten in Zuid Tibet. Gyarawa speelde dus
een cruciale rol in de geschiedenis van het Bardo
Thödol. Waarschijnlijk is hij de (door Padmasambhava voorspelde) 'derde generatie afstammingshouder', die de cyclus breder zou gaan onderwijzen.
Maar in de zeventiende eeuw pas, krijgt het werk min of meer zijn huidige vorm, dankzij de inspanningen van Rigzin Nyima Drakpa (1647-1710). Deze tertön en Karma Lingpa specialist was goed gekwalificeerd om diens lessen door te geven. Rond 1680 (en misschien wel tot aan zijn dood) begon Rigzin Nyima Drakpa de verschillende transmissies te ordenen en te bewerken in een reeks van liturgieën en gebeden in 17 hoofdstukken, geschikt voor gebruik in een uitvaart ritueel. De afzonderlijke delen waren gekoppeld aan de drie standaardstadia (dood, tussenstaat en wedergeboorte). De titel was Liberation in the Intermediate State through Hearing, het Bardo Thödol. Het werk begint met aanwijzingen hoe je bevrijding kunt bereiken door het heldere licht te herkennen op het sterfmoment. Als die kans gemist wordt, verschijnen er visioenen van een mandala van 42 vredige godheden, gevolgd (op de veertiende dag) door een mandala van 58 toornige godheden. De overledene krijgt gebeden aangereikt om hulp te vragen aan boeddha’s en bodhisattva’s, en instructies voor navigatie door de bardo. Hij verwerft een mentaal lichaam, en drijft af naar een (zo gunstige mogelijke) volgende wedergeboorte.
Rigzin
Nyima Drakpa schijnt een nogal controversieel figuur te zijn geweest, van wie beweerd
wordt dat een van zijn voorgaande incarnaties de noodlottige partner van Karma
Lingpa was. Hij was vaardig in zwarte kunsten, maar misschien heeft dat zijn
aanzien juist vergroot (net als de populariteit van ‘zijn’ Bardo Thödol). Dat werd eerst in houtblokken gekerfd, en verscheen uiteindelijk
eind achttiende eeuw in druk. Een lokale lama kon overigens voor uitvaart-rituelen
kiezen uit een verscheidenheid van liturgiën. Het Bardo Thödol was er maar een van.
Bron:
Donald
S. Lopez, Jr.
The
Tibetan Book of the Dead; A Biography
Princeton
University Press, 2011