(De hemel van… Afl. 30)
Bram Bosman is een fictieve figuur. Hij is de hoofdpersoon in Altijd zondag, de (autobiografische) debuutroman van Kees Versluis. Het is begin jaren 80. Bram is een jaar of 11 en groeit met zijn jongere broertje Daan op in een christelijk gezin in Pijnacker (bij Delft). Zijn ouders, Jasper en Johanna, werken bij de TH. Hun relatie is niet zo best, er is vaak ruzie. Het geloof splijt het huwelijk. Moeder Johanna klampt zich er aan vast, na haar bekering in 1980 is de zorgeloosheid in het gezin voorbij. Moeder is van de Gereformeerde Bond, de stevig orthodoxe stroming binnen de Hervormde Kerk. Zij slaat er helemaal in door en Bram neemt, in de eerste instantie, haar strenggelovige ideeën over. Hij analyseert klasgenoten en vraagt zich af of zij de hel zullen ontlopen.
Op een keer informeert hij bij zijn moeder naar het hiernamaals en de hemel (door Johanna ‘het paradijs’ genoemd). Hij vraagt zich af wat je er op aarde mee zou kunnen vergelijken. Volgens zijn moeder komt de zondag er het dichtst bij in de buurt. Je hoeft de hele dag niet te werken en kunt voortdurend bezig zijn met God en het geloof. Bram stelt zich dus de hemel voor als ‘altijd zondag’. Maar hoe zagen die er dan uit? In het gezin waren er op die dag vaak ruzies, en je moest ook nog twee keer naar de kerk. "De zondag voelde als een dikke, zwarte pantykous die over mijn hoofd werd getrokken”. Kortom de zondagen zijn juist ontzettend vervelend. Maar dan denkt Bram aan de roze koek die ze altijd kregen na de ochtendkerkdienst, met een glaasje cola erbij. Duidelijk! De hemel was waarschijnlijk het gevoel dat hij had als ze dat kregen. Maar dan voor altijd. En als de koek op was, nog eentje en nog eentje. En je werd dan niet misselijk. De hemel was werkelijk een fijne plek!
