Toch, aan het slot van zijn lange inleiding, komt Jung nog met een soort disclaimer. Dat omkeren van die volgorde heeft hij ons alleen aangeraden om de zaak begrijpelijker te maken. Het is dus niet de oorspronkelijke bedoeling van de teksten. En ook de psychologische functie die wij (hij) eraan toekennen is natuurlijk hooguit een secundair doel. Dit uitzonderlijke boek is in de eerste instantie bedoeld als instructie voor de overledene in de bardo.
Jung vindt het bijna verleidelijk om aan (het visioen van) dit bardobestaan een zekere realiteit toe te kennen. Het is zo anders dan onze religieuze fantasie, die prachtige voorstellingen van het hiernamaals maakt. Nee, dan de bardo, met zijn bedrieglijke en steeds meer degeneratieve droomtoestand. Goed gevonden, vindt Jung. Het degeneratieve karakter van het bardo-bestaan lijkt op de ‘geestenwereld’ in de Westerse spiritistische literatuur. De daarin beschreven communicatie vindt Jung banaal en vervelend. Die zogenaamde mededelingen uit de ‘geestenwereld’ zijn natuurlijk een product van het onbewuste van de deelnemers aan de seance, inclusief het medium. En deze interpretatie kunnen wij, met ons wetenschappelijk inzicht, ook toepassen op de beschrijving van het hiernamaals in het Dodenboek.
Jung besluit met de conclusie dat het Bardo Thödol een geheim boek was, en nog steeds is. Want hoeveel commentaren we er ook over schrijven, om het te begrijpen moet je beschikken over geestelijke vermogens, die niemand van nature bezit (maar die je door een bijzondere manier van leven eigen kan maken). Het is bedoeld voor diegenen die ervan doordrongen zijn geraakt dat ze niet te veel waarde moeten hechten aan het nut, het doel en de zin van onze huidige 'beschaving'.