Commentaar van C.G. Jung bij het
Tibetaans Dodenboek (2/5)
Vervolg
van vorige blogpost.
In 1935
verscheen de eerste Duitstalige uitgave van het Tibetaans Dodenboek en C.G.
Jung schreef er de uitvoerige inleiding voor. Hij was erg enthousiast.
Het
lijkt er op dat Evans-Wentz met zijn Engelse vertaling de tekst van het Bardo Thödol ‘gebruikt’ heeft om
bepaalde theosofische denkbeelden wat extra gezag te geven (volgens Lopez heeft
hij hierbij speciaal naar overeenkomsten gezocht). En, o ironie, nu doet Jung
hier, in zijn inleiding, in feite hetzelfde met Evans-Wentzs boek! Hij gebruikt
de gelegenheid om vooral zijn eigen theorieën nog eens flink te onderstrepen
(en terloops Sigmund Freud (1856-1939) af te kraken). Ooit werkten de heren
samen aan de psychoanalyse, maar Jung vormde later zijn eigen stroming. Na
allerlei persoonlijke en theoretische meningsverschillen ging ieder zijn eigen
weg, en in 1913 kwam het tot een definitieve breuk.
Jung noemt
het perspectief van het Bardo Thödol uiterst
psychologisch. De Tibetaanse termen voor de stadia van dood en wedergeboorte
neemt hij over (chikai bardo, chönyid bardo en sidpa bardo), maar hij raadt ‘de Westerling’ aan om de tekst in een
andere volgorde te lezen, namelijk van achteren naar voren. Dus van
wedergeboorte via de tussenstaat terug naar de dood. Begin niet met het
belangrijkste, het hoogtepunt, want dat is ‘typisch Oosters’, maar zet dat
juist aan het eind en werk er dan naar toe. Niet als een voorbereiding op
reïncarnatie, maar als (christelijk) ‘initiatieproces’ gericht op de dood. De diverse
godheden kunnen daarbij naar eigen goeddunken door christelijke symbolen
vervangen worden.
Sidpa bardo (de laatste fase van het Bardo Thödol) heeft trouwens, vindt Jung, dankzij de psychoanalyse allang geen geheimen meer voor de westerse rationalistische geest. Het dwalende bewustzijn van de overledene valt er ten prooi aan seksuele fantasieën, wordt aangetrokken door de aanblik van copulerende paren, raakt gevangen in een moederschoot en komt weer op het aardse niveau ter wereld. En seksuele fantasieën, dat is nou precies het terrein van de freudiaanse psychoanalyse, ‘de analyse van het onbewuste’, het enige ‘initiatieproces’ dat in de westerse cultuur nog leeft. En mét een actieve rol voor het Oedipuscomplex.
Volgende keer verder.
Voornaamste
bronnen:
Psychologisch
commentaar door Carl Gustav Jung
Het
Tibetaanse Dodenboek
Walter
Evans-Wentz
Ankh
Hermes, 2017
Donald
S. Lopez, Jr.
The
Tibetan Book of the Dead; A Biography
Princeton
University Press, 2011