zaterdag 27 juni 2020

Koffie in de bardo

In de VPRO-serie Tokidoki reist Paulien Cornelisse door Japan en onderzoekt er allerlei vreemde, maar voor dit land typerende gewoonten. De titel van aflevering 4 (seizoen 2) is Genki, wat zoiets als ‘levensenergie’ betekent. Bijna nergens ter wereld worden mensen zo oud als in Japan. Maar helaas geldt dat niet voor alle Japanners, sommige bezwijken omdat ze te hard werken. Paulien spreekt met Emiko Teranishi, zij is de weduwe van een man die zelfmoord pleegde omdat hij de druk op zijn werk niet langer aankon. Een erg naar verhaal, maar in de Japanse maatschappij helaas geen uitzondering. Hoewel hij dertien uur per dag werkte en 350 uur per maand klokte, slaagde hij er maar niet in het door de bedrijfsleiding opgelegde quotum te behalen. Zijn weduwe heeft een soort altaartje gemaakt in zijn kamer, met daarop onder andere een urn met zijn as. Zij zet nog elke dag een kop koffie voor haar man neer, als offergave. Hij hield van koffie.




Bron foto's: still

In het Bardo Thödol (het Tibetaans Dodenboek) vinden we ook een korte passage, waarin de achterblijvers eten hebben neergezet, speciaal voor de overledene. Die dwaalt rond in de bardo van wording, in een mentaal lichaam. Tot zijn grote wanhoop beseft hij nu dat hij dood is, en dat zijn vorige lichaam onbereikbaar is geworden. Hij verlangt sterk naar een nieuw stoffelijk lichaam en gaat daarnaar op zoek.

Tussen de regels door lijkt de tekst van het Bardo Thödol hier het magische effect te accepteren, wat ritueel aangeboden voedsel kennelijk op een dode kan hebben. Dat dit voedsel dus aan het lichaam in de bardo een gevoel van voeding kan geven. De tekst herinnert de overledene er wel aan dat hij nu een mentaal lichaam heeft, dat alleen uit verbeelding bestaat. En dat zijn gevoelens van honger, zwakte en wanhoop zuiver mentaal zijn.

En wat voor voedsel geldt, kan natuurlijk ook voor koffie gelden. En roken? Wie zal het zeggen. Al met al geen slecht idee, sterke koffie in de bardo!

Binnenkort meer over de bardo van wording, in de reeks over het Bardo Thödol.

zaterdag 13 juni 2020

Avalokiteshvara


Wat hebben Kwanyin, Boeddha Amitabha, de Dalai Lama en Padmasambhava met elkaar gemeen? Dit: ze worden allevier in verband gebracht met Avalokiteshvara.

Avalokiteshvara is de Boeddha van Mededogen. Hij is de ‘Heer die niet wegkijkt van het lijden’, de reddende figuur voor elke deelnemer aan de Tibetaanse cultuur. Een machtige boeddhavorm, die naar alle voelende wezens kijkt en die hen helpt lijden te voorkomen en geluk te ontdekken. Volgens de tekst van het Bardo Thödol is Avalokiteshvara de perfecte ‘standaard-yidam’ voor de gewone mens, die altijd op hem kan rekenen en terugvallen.


Avalokiteshvara (Chenrezig) is in de hele boeddhistische wereld het archetype van universeel mededogen. Hij is onmetelijk lang geleden al boeddha geworden, maar heeft gezworen dichtbij de noodlijdende wezens te zullen blijven om hen te helpen bevrijding en geluk te bereiken.

In zijn hemelse gedaante is hij nauw verbonden met Boeddha Amitabha. De Dalai Lama zou een emanatie van hem zijn, evenals Padmasambhava (de samensteller van het Bardo Thödol).Bovendien is hij gerelateerd aan de toornige boeddhavormen die de wezens tegen het kwaad beschermen, zoals Hayagriva (de Koning met de Paardennek, een van de vier toornige poortwachters).

In zijn vrouwelijke vormen wordt Avalokiteshvara in verband gebracht met verzorgende moederfiguren, zoals de Witte Tara en Kwanyin (Guanyin). Maar ook met toornige beschermsters, zoals de Groene Tara, Shri Devi en anderen. 


Bron: 
Robert A.F. Thurman
Het Tibetaanse Dodenboek
Altamira-Becht,  2006

donderdag 4 juni 2020

Yidam

Yidams spelen een belangrijke rol in de instructies van het Bardo Thödol. Ze begeleiden de overledene door de gevaarvolle bardo. Hij moet de yidams dus vooral herkennen en volledig vertrouwen. In benarde situaties moet hij ze aanroepen en smeken om hulp.

Yidam is een Tibetaans woord, meestal vertaald als beschermgod, niet te verwarren met dharmapala’s*. Chögyam Trungpa laat het in zijn versie onveranderd staan, maar in de vertaling van Robert Thurman komt het woord yidam niet voor. Hij noemt het consequent “je archetypische boeddhavorm”.

Het begrip yidam zoals dat in het Tibetaans boeddhisme gebruikt wordt, verschilt nogal met de Indiase variant uit het hindoeïsme: ishtadevata (gekozen godheid). Het is namelijk niet een wezen buiten ons dat als een persoonlijke beschermer of helper optreedt, de betekenis van yidam is mentaal en volledig binnen ons bedoeld. Het is de uitdrukking van ons eigen fundamentele wezen, voorgesteld als een goddelijke vorm om mee in contact te treden, en om het geheel van ontwikkelingsmogelijkheden tot uitdrukking te brengen.

In sommige rituelen wordt een yidam beschouwd als een onafhankelijk wezen, maar in andere gevallen kiest de beoefenaar (of zijn goeroe) een ‘speciale’ godheid, die zijn ingeboren verlichte natuur voorstelt. ‘Zijn’ yidam past bij zijn karakter en kwaliteiten en de beoefening die hij praktiseert. Het is zijn meditatieboeddha en rolmodel voor de verlichting waar hij naar verlangt.

Het Bardo Thödol geeft (via de achterblijvers) instructies aan de overledene, die passen bij zijn niveau van ontwikkeling. Als hij zich bijvoorbeeld bezighield met visualisatiebeoefening, krijgt hij hardop de tekst (sadhana) voorgelezen die de visualisatie en verering van zijn godheid beschrijft. Dat moet hem aan zijn yidam herinneren.

“Mediteer over je yidam en laat je niet afleiden! Concentreer je sterk op je yidam! Visualiseer hem als een verschijning zonder eigen substantie, zonder realiteit, zoals de maan in het water. Visualiseer hem dus niet alsof hij stoffelijk is!”


Maar meestal zal de overledene iemand zijn die in het Bardo Thödoleen gewone mens” genoemd wordt. Daar zijn er heel veel van. Een niet-beoefenaar, iemand die (nog) geen specifieke yidam gekozen heeft. Maar dat geeft niet, hij kan dan altijd nog mediteren op Avalokiteshvara, de Boeddha van Mededogen. Die is overal goed voor, passend voor iedereen.

En Robert Thurman ziet het zelfs nog breder. In zijn vertaling legt hij uit dat het allemaal niet zo ingewikkeld hoeft te zijn. Eigenlijk is alles prima wat de ziel zich veilig laat voelen, en geïntegreerd in de genadevolle aanwezigheid van het heilige. Elk symbool, elke personificatie en elk archetype van mededogen en heiligheid kan hier volstaan. De ziel heeft het nodig om niet bang te zijn voor hallucinaties of verrassende gebeurtenissen, en om zich naar positieve bestemmingen voort te bewegen. En de grote redder naar keuze dient hier als een icoon voor het richten van de aandacht, om zo de ziel ontvankelijk te maken voor het actieve mededogen van dat wezen zelf.

En op zijn manier heeft “de gewone mens” toch ook al een routine van visualisatie en transformatie opgebouwd. Als levende maakte hij deel uit van een bepaalde cultuur of religie, en was daardoor langdurig met een specifieke god, redder of profeet bekend, waardoor dat wezen vanzelf voor hem een archetypische godheid is geworden. En als hij niet religieus was, is hij toch minstens wel bekend met een speciale politieke leider of een andere bekendheid, of een nationaal symbool, die zo voor hem in een archetype is veranderd.


*Een macht of godheid die het boeddhisme beschermt en hindernissen voor je wegneemt op het pad naar de verlichting. Het kunnen boeddha’s of bodhisattva’s zijn, maar ook machten uit een voor-boeddhistisch tijdperk. Bekende dharmapala’s zijn Mahakala en Yamantaka.



Bronnen:
Francesca Fremantle en Chögyam Trungpa
Het Tibetaans Dodenboek
Servire, 1991

Robert A.F. Thurman
Het Tibetaanse Dodenboek
Altamira-Becht,  2006