zondag 15 maart 2020

Angst voor de dood

In het Bardo Thödol is het beheersen (of beter: negeren) van angst een belangrijk onderwerp. J. Krishnamurti (1895-1986) heeft ook vaak gesproken over angst, vooral over doodsangst, de basisangst waaruit alle angst voortkomt.

Krishnamurti roept vaak tegenstrijdige gevoelens bij mij op. Als je de teksten van zijn vele toespraken door de jaren heen leest, komt het vaak op hetzelfde neer. Je zou er bijna één zuivere basistoespraak uit kunnen destilleren, lijkt het wel. Krishnamurti behandelt meestal dezelfde thema’s, op heldere en logische wijze. Toch heb ik vaak het gevoel dat je het net niet kunt vatten. Je gaat er een heel eind in mee, maar dan nét dat laatste stukje. Dat kan (en zal) aan mij liggen natuurlijk, maar ik heb het idee dat veel mensen onder zijn toehoorders dezelfde ervaring hebben. Dat zie je aan de toon van de toespraken, die vaak heel korzelig is en ongeduldig. Iemand die het voor de zoveelste keer uitlegt: zien jullie het dan niet?! Het kan zijn dat Krishnamurti juist aan dit ongrijpbare zijn gezag en aanzien ontleent. Hij weet iets, en jij niet. Maar daarmee doe je hem waarschijnlijk toch tekort. Hij probeert oprecht contact te leggen, tot communicatie te komen met zijn publiek. Hij wil het probleem gezamenlijk en diepgaand onderzoeken, met de nadruk op gezamenlijk. Krishnamurti wil juist geen goeroe of geestelijk leider zijn, en al helemaal geen volgelingen.

Voor deze blogpost las ik nog eens een toespraak uit 1959 (9 december). Hier een kleine en onvolledige samenvatting:

Angst is de wortel van het probleem. Wij moeten angst onderzoeken en de fundamentele angst ontdekken. Niet vluchten in afleiding. Angst voor de dood wordt gerationaliseerd. Wij zijn bang voor de dood omdat wij die niet echt kennen. Misschien is de dood wat wij ‘God’ noemen, het meest uitzonderlijke ‘iets’ dat leeft en beweegt en toch geen einde of begin heeft.

De dood betekent werkelijk het einde van alles wat je kent. Dat is een feit. Het idee aan je eind te komen, het onbekende binnen te gaan, is voor ons een gruwel. Het idee van doodgaan is zo afschrikwekkend omdat de geest slechts aan één ding gewend is: continuïteit door middel van het geheugen. Op het moment dat je geest vrij is van gehechtheid, is hij ook vrij van gevoel van continuïteit door middel van gehechtheid. Je bent gehecht aan dingen omdat je bang bent dat je zonder gehechtheid niets bent. En als aan dit gevoel van continuïteit door gehechtheid een volkomen einde komt, dan zul je weten wat de dood is.

Er kan geen vrijheid van angst bestaan als je je angst niet doorleeft. Het verleden is de voedingsbodem voor angst. Je zult ontdekken dat totale afwezigheid van angst alleen bestaat in beëindiging. Als de dood komt neemt hij je mee en vernietigt je onmiddellijk. Kun je niet op dezelfde manier je haat, afgunst, trots, gehechtheid aan geloof, opvattingen, ideeën enzovoort onmiddellijk geheel en al laten vallen, loslaten? Er is geen andere manier, want dat zou weer een vorm van continuïteit zijn. Het loslaten van dit alles betekent sterven, iedere dag en iedere minuut. Er bestaat geen scheiding tussen leven en dood. Het einde van alle ambitie, de uitzonderlijke toestand van ‘niets zijn’ kennen, dat is doodgaan.

Je zult ontdekken dat liefde, leven en sterven een en hetzelfde zijn. De geest is alleen vrij als het opeengestapelde geheugen wegvalt. Creatie ligt in beëindiging, niet in continuïteit. Alleen in beëindiging is totaal handelen en dat handelen is leven, liefhebben en sterven. Liefde kent ook geen gevoel van continuïteit, liefde is een volkomen zuiverheid van gevoel.  Als je lief wilt hebben, moet je sterven. Dood is liefde. Die twee zijn niet te scheiden. 


Bron afb.: still


Bron:
Leven en dood
Krishnamurti
Altamira-Becht, 1993