In het
uitgebreide commentaar (1935) van C.G. Jung op het Tibetaans Dodenboek, kwam ik
een citaat tegen van zijn collega Sigmund Freud, die ooit als eerste
opgemerkt zou hebben dat ‘het ego de ware locatie van de angst is’. Diezelfde
week las ik ergens een quote van de Indiase meester Shantideva (8e
eeuw): ‘Alle leed en angst komen voort uit de geest, en het grijpen naar een zelf.’
Ego,
geest, zelf? Bedoelen de heren hier nu precies hetzelfde?
Freud bracht
met zijn opmerking ‘een ware en diep intuïtieve overtuiging onder woorden’,
vond Jung, want ‘diep in elk ego schuilt de angst voor het zelfoffer’. De onbewuste
krachten willen zich juist volledig uiten. Iedereen die streeft naar
zelfverwerkelijking (individuatie) krijgt onherroepelijk met deze angst te
maken, want bij het ‘totale zelf’ hoort natuurlijk ook datgene waar je bang
voor bent, en waarvan je misschien dacht verlost te zijn.
De term ego heeft Freud bedacht (het woord komt
uit het Latijn en betekent ‘ik’). De menselijke psyche werd door hem verdeeld
in drie verschillende bewustzijnsniveaus: ego,
id en superego. Het ego is het rationele en praktische deel van onze
persoonlijkheid en werkt gedeeltelijk bewust en deels onbewust. Het is wat je
denkt over jezelf, je zelfbeeld. Id
is dan het primitieve dierlijke instinct, diep in het onderbewuste.
In het
Tibetaans boeddhisme is ego een ander
verhaal. In een vorige blogpost beschrijft Chögyam Trungpa de
ontwikkeling van de vijf skandha’s,
de vijf ‘aggregaten’. Het zijn de basiselementen van onze ervaring: vorm,
gevoel, perceptie, mentale formaties en bewustzijn. Het is maar een verzameling
neigingen, maar onze verwarde geest ziet zichzelf als een vast en blijvend
iets. Hij gelooft in een zelf of ego. En zo leven wij in een vergissing en zien
niet wat we werkelijk zijn. Op het cruciale sterfmoment herkennen wij (daardoor)
het Heldere Licht niet, en worden leven na leven (door de geest) in
een web van onwetendheid gevangen gehouden. De geest is de schepper van
onze werkelijkheid.
Twee versies
ego, twee keer zelfbedrog. Niets is wat het lijkt. Je houdt vast, je houdt af,
je hebt angst.
De
christelijke traditie zet daar iets definitiefs naast: de onsterfelijke ziel.
Opgaan in hemelse eenheid bij, met, naast God, is hier het hoogst haalbare. Het
boeddhisme doet niet aan ziel. Het bewustzijn (de geest) kan op het sterfmoment
volledig samensmelten met het Heldere Licht, de Eenheid (God, zo je wilt). Maar
als dit niet lukt, ga je door naar een volgende incarnatie. Er is continuïteit. De gewone neigingen komen dan weer op, in de vorm van gedachten en emoties
en hun projecties. In de bardo van dharmata ontvouwen zich de indrukken van de
vijf innerlijke elementen. Afhankelijk van je beleving, ervaar je deze beelden
en figuren als angstaanjagende bardokrachten, óf als overweldigende energieën
van verlichting.
Voornaamste
inspiratie:
Psychologisch
commentaar door Carl Gustav Jung
Het
Tibetaanse Dodenboek
Walter
Evans-Wentz
Ankh
Hermes, 2017
Sogyal
Rinpoche
Dagend
inzicht
Servire,
1995