Reïncarnatie
lijkt een eindeloze keten opeenvolgende wedergeboorten te zijn. Er is
continuïteit van bewustzijn, maar hoe is dat dan ontstaan? Dat was het
onderwerp van een vorige blogpost. De oorsprong van bewustzijn is een
bijzondere energie, het Heldere Licht,
dat ook een ogenblik straalt op het moment van sterven. Een krachtige gelegenheid
tot bevrijding, want als je dit Heldere Licht herkent, zul je er (weer)
ondeelbaar mee verenigd worden.
Maar
helaas, waarschijnlijk zul je opnieuw afglijden naar een volgende wedergeboorte.
Want op dit uiterst belangrijke moment, als de oorspronkelijke grond van onze
absolute natuur zich openbaart, zullen de meesten van ons het zuivere heldere licht van de realiteit
(dharmata) niet herkennen. Onze verwarde geest namelijk, is geneigd zichzelf te
zien als een vast en blijvend iets, terwijl hij toch alleen maar bestaat uit
een verzameling neigingen: de Vijf
Skandha’s (opeenhopingen). Wij zien niet wat we werkelijk zijn, wij leven
in een vergissing. In plaats van de open ruimte en vrijheid, de elementaire grond, onze meest
fundamentele staat van geest, was er een imaginaire ontwikkeling, het geloof in
een ‘zelf’ of ‘ego’.
Hoe kon
dit gebeuren? Hier begeven wij ons op nogal vaag terrein, maar in een van zijn
boeken* legt Chögyam Trungpa de ontwikkeling van de Vijf Skandha’s heel mooi
uit. Je ziet het bijna voor je. Hij vergelijkt de open ruimte met een ruime hal waar genoeg plaats is om te dansen.
Er is geen enkel gevaar dat je er dingen omverloopt of ergens over struikelt,
het is een volledig open ruimte. En (heel mooi) wij zijn die ruimte, we zijn er één mee. En ook met de daaraan
verbonden Vidya, dat is oorspronkelijke
intelligentie. Het is precisie en scherpte, scherpte verbonden met ruimte,
scherpte met de mogelijkheid er dingen in te plaatsen en te wisselen.
Maar als
we dat de hele tijd al waren, waar kwam de verwarring dan vandaan? Waar is de
ruimte gebleven, wat is er gebeurd? In feite niets, zegt Trungpa, we zijn
alleen veel te actief geworden in die ruimte. Die is zo wijds, dat inspireert
ons om er in rond te dansen. Uiteindelijk zelfs een beetje te wild, we begonnen
meer rond te tollen dan nodig was om de ruimte te laten uitkomen. Op dat moment
werden we zelf-bewust, bewust dat
‘ik’ aan het dansen ben in de ruimte. En dan is de ruimte niet langer ruimte,
want die wordt vast. Vaste ruimtelijkheid, die wij beleven als iets tastbaars,
een vast apart ding. We zijn er niet langer één mee. Het is nu de ruimte en ik,
ik dans in deze ruimte. Dat is de eerste ervaring van dualiteit. Dualiteit
betekent hier ‘de ruimte en ik’, niet langer volledig één zijn met de ruimte. Hier
ontstaat ‘vorm’, ‘het andere’.
Dan
volgt er een soort pauze, een plotselinge stilstand. Chögyam Trungpa noemt het
bewusteloosheid, in de zin dat we vergeten wat we aan het doen zijn. We draaien
ons om en ‘ontdekken’ de vaste ruimte (die we nota bene zelf gecreëerd hebben)
of we hem voor het eerst zien. We worden er door overweldigd en raken er in
verloren. Er valt een gat (bewusteloosheid). En als we dan plotseling weer
wakker worden, negeren we volledig de vloeiende luchtigheid van de ruimte. We
weigeren haar openheid te zien. We zijn er niet tevreden mee alleen in de
ruimte te dansen, maar we willen een partner hebben. De ruimte is onze partner,
vinden wij. Wij willen haar bezitten en vastmaken. Vidya is statisch geworden.
De verregaande intelligentie is veranderd in het waarnemen van vaste ruimte. En
dat heet avidya, a-vidya, dus on-intelligentie
oftewel ‘onwetendheid’. Dit is het hoogte punt van de Eerste Skandha, het
creëren van Onwetendheid Vorm.
In een volgende blogpost meer over de Vijf Skandha’s.
*Bron:
Spiritueel
materialisme doorsnijden
Chögyam
Trungpa
Servire,
tweede druk 1999