Maar
volgens het boekje Windstilte van de ziel
van Joke J. Hermsen is dit juist helemaal niet zo’n origineel uitgangspunt. Ik
lees hier dat de ziel door nogal wat filosofen een tussenwezen wordt genoemd, omdat zij een soort intermediair tussen
de goden en de mensen zou zijn. En nader beschouwd zit de ziel ook tussen het
ik en de ander, tussen het universele en het particuliere, tussen het bewuste
en het onbewuste, tussen het leven en de dood in. De ziel lijkt overal tussen te zitten.
In haar
korte zomerse dagboek (juli/augustus 2010) blaast Hermsen het stoffige (volgens
de flaptekst) begrip ziel nieuw leven
in. Daarbij koppelt zij de overpeinzingen aan haar favoriete onderwerp: de
ervaring van de innerlijke tijd. Pas na
een aantal kloktijdloze dagen (‘een duik in die onderaardse stroom van de
tijd’) kan ze uiteindelijk tot iets als een bezielde ervaring komen en lijkt ze
met haar zelf en de wereld om haar
heen samen te vallen. Hier wordt Roel Bentz van den Berg geciteerd: ‘De ziel is een
klapdeur die altijd tegelijk naar binnen en naar buiten opengaat.’
Een
mooie poging tot definitie. Maar Joke Hermsen beseft dat het onmogelijk is om
iets wat niet afgebakend is van een definitie te voorzien. Dat daarom de ‘grenzeloze’
ziel eigenlijk alleen maar ruimte of openheid kan betekenen, in de zin dat zij
de verhouding tussen ons uiterlijke ik en innerlijke zelf openhoudt, én in het
verlengde daarvan, tussen de mens en de wereld. Of zoals Van den Berg het
formuleert: de ziel zet de deur open, ‘open naar openheid, de waarheid’.
Bron: Windstilte
van de ziel
Joke J.
Hermsen
De
Arbeiderspers 2010