donderdag 4 juni 2020

Yidam

Yidams spelen een belangrijke rol in de instructies van het Bardo Thödol. Ze begeleiden de overledene door de gevaarvolle bardo. Hij moet de yidams dus vooral herkennen en volledig vertrouwen. In benarde situaties moet hij ze aanroepen en smeken om hulp.

Yidam is een Tibetaans woord, meestal vertaald als beschermgod, niet te verwarren met dharmapala’s*. Chögyam Trungpa laat het in zijn versie onveranderd staan, maar in de vertaling van Robert Thurman komt het woord yidam niet voor. Hij noemt het consequent “je archetypische boeddhavorm”.

Het begrip yidam zoals dat in het Tibetaans boeddhisme gebruikt wordt, verschilt nogal met de Indiase variant uit het hindoeïsme: ishtadevata (gekozen godheid). Het is namelijk niet een wezen buiten ons dat als een persoonlijke beschermer of helper optreedt, de betekenis van yidam is mentaal en volledig binnen ons bedoeld. Het is de uitdrukking van ons eigen fundamentele wezen, voorgesteld als een goddelijke vorm om mee in contact te treden, en om het geheel van ontwikkelingsmogelijkheden tot uitdrukking te brengen.

In sommige rituelen wordt een yidam beschouwd als een onafhankelijk wezen, maar in andere gevallen kiest de beoefenaar (of zijn goeroe) een ‘speciale’ godheid, die zijn ingeboren verlichte natuur voorstelt. ‘Zijn’ yidam past bij zijn karakter en kwaliteiten en de beoefening die hij praktiseert. Het is zijn meditatieboeddha en rolmodel voor de verlichting waar hij naar verlangt.

Het Bardo Thödol geeft (via de achterblijvers) instructies aan de overledene, die passen bij zijn niveau van ontwikkeling. Als hij zich bijvoorbeeld bezighield met visualisatiebeoefening, krijgt hij hardop de tekst (sadhana) voorgelezen die de visualisatie en verering van zijn godheid beschrijft. Dat moet hem aan zijn yidam herinneren.

“Mediteer over je yidam en laat je niet afleiden! Concentreer je sterk op je yidam! Visualiseer hem als een verschijning zonder eigen substantie, zonder realiteit, zoals de maan in het water. Visualiseer hem dus niet alsof hij stoffelijk is!”


Maar meestal zal de overledene iemand zijn die in het Bardo Thödoleen gewone mens” genoemd wordt. Daar zijn er heel veel van. Een niet-beoefenaar, iemand die (nog) geen specifieke yidam gekozen heeft. Maar dat geeft niet, hij kan dan altijd nog mediteren op Avalokiteshvara, de Boeddha van Mededogen. Die is overal goed voor, passend voor iedereen.

En Robert Thurman ziet het zelfs nog breder. In zijn vertaling legt hij uit dat het allemaal niet zo ingewikkeld hoeft te zijn. Eigenlijk is alles prima wat de ziel zich veilig laat voelen, en geïntegreerd in de genadevolle aanwezigheid van het heilige. Elk symbool, elke personificatie en elk archetype van mededogen en heiligheid kan hier volstaan. De ziel heeft het nodig om niet bang te zijn voor hallucinaties of verrassende gebeurtenissen, en om zich naar positieve bestemmingen voort te bewegen. En de grote redder naar keuze dient hier als een icoon voor het richten van de aandacht, om zo de ziel ontvankelijk te maken voor het actieve mededogen van dat wezen zelf.

En op zijn manier heeft “de gewone mens” toch ook al een routine van visualisatie en transformatie opgebouwd. Als levende maakte hij deel uit van een bepaalde cultuur of religie, en was daardoor langdurig met een specifieke god, redder of profeet bekend, waardoor dat wezen vanzelf voor hem een archetypische godheid is geworden. En als hij niet religieus was, is hij toch minstens wel bekend met een speciale politieke leider of een andere bekendheid, of een nationaal symbool, die zo voor hem in een archetype is veranderd.


*Een macht of godheid die het boeddhisme beschermt en hindernissen voor je wegneemt op het pad naar de verlichting. Het kunnen boeddha’s of bodhisattva’s zijn, maar ook machten uit een voor-boeddhistisch tijdperk. Bekende dharmapala’s zijn Mahakala en Yamantaka.



Bronnen:
Francesca Fremantle en Chögyam Trungpa
Het Tibetaans Dodenboek
Servire, 1991

Robert A.F. Thurman
Het Tibetaanse Dodenboek
Altamira-Becht,  2006